Dagboek van een baggerpastor
We kunnen er niet bovenover.
We kunnen er niet onderdoor.
O nee! We moeten er wel dwars doorheen!
Deze regels uit het bekende kinderboek ‘Wij gaan op berenjacht’ kwamen nog al
eens in mijn gedachten tijdens mijn kennismaking met de baggerwereld. Dat
baggeraars zich bij tegenslag niet zo makkelijk uit het veld laten slaan, viel mij
in de eerste maanden als waterbouwpastor steeds weer op.
Zelfredzaamheid
As groentje in de baggerwereld was de eerste aanblik van een cutterzuiger een overweldigende ervaring: het dek stond vol met onderdelen van pompen, buizen, een reservesnijkop. Het was een weg zoeken tussen al dit materieel. Bij een daarop volgend bezoek aan een sleephopperzuiger was het niet anders: waar ik gewend was aan ringetjes voor op mijn fiets van ongeveer twee meter groot, stonden daar op het dek gigantische stalen ringen. Een rondleiding onderdeks voerde mij langs verschillende werkplaatsen en enorme magazijnen met een oneindige hoeveelheid boutjes, moertjes, slangen, kabels. Het zou me niet verbazen dat je met al deze reserveonderdelen moeiteloos een tweede schip in elkaar zou kunnen zetten…
Mij werd verteld, dat deze enorme voorraad aan boord een reden heeft: door de reuzenkrachten die bij het baggeren vrijkomen gaat er gemakkelijk iets stuk. Dit kapotte onderdeel moet zo snel mogelijk vervangen worden. In het leven van de baggeraar lijkt er iedere dag wel iets te repareren. Soms kreeg ik wel eens het gevoel dat er handenwrijvend werd geconstateerd dat er een probleem was. Want dan kun je er lekker met z’n allen bovenop duiken en het samen oplossen.
Als er sprake is van een hele serie noodzakelijke herstelwerkzaamheden wordt er een reparatie dag ingepland. Ik stond er versteld van hoe grondig zo’n dag wordt voorbereid. Er hangt dan iets in de lucht dat zich moeilijk onder woorden laat brengen: energie, opwinding, wil om alles weer draaiend te krijgen. En groot is de voldoening als het allemaal weer is gelukt.
Je moet wel
Het improvisatievermogen aan boord viel me ook op. Lukt het niet met bestaande onderdelen om de boel weer aan de gang te krijgen, dan wordt er ter plekke wel iets nieuws bedacht en/of in elkaar gelast. Al snel begreep ik dat dit enorme vermogen tot zelfredzaamheid historisch verklaarbaar is: in het verleden waren baggerschepen met hun mensen soms jaren weg en men kon in den vreemde niet zomaar aan alle benodigde onderdelen komen. En omdat iedere dag dat er niet wordt gebaggerd geld kost kan je moeilijk voor ieder wissewasje het schip stil leggen.
Wat ook heeft bijgedragen aan het improvisatievermogen van de baggeraar – zo heb ik begrepen – is dat er van begin af aan niet zo heel veel bemanning aan boord is en, zeker op een cutterzuiger, de organisatie niet bijzonder formeel of hiërarchisch is. Dat maakte (en maakt nog steeds) dat bij een probleem iedereen zo veel mogelijk wordt ingezet. Mensen van de brug trekken ook een overall aan en gaan omlaag. Daarbij komt dat vanouds veel leidinggevenden aan boord ‘onderaan’ zijn begonnen en dus ook van de hoed en de rand weten van wat er op en onder het dek plaatsvindt.
Natuurlijk is er door de jaren heen veel veranderd: de grote baggermaatschappijen hebben een eigen technische dienst die bij problemen onmiddellijk in actie komt. Bij projecten wordt vaak aan de wal een werkplaats een magazijn ingericht. Als het moet, wordt er per vliegtuig een speciaal onderdeel ingevlogen. Maar toch zit het nog steeds in het DNA van de baggeraar ingebakken: problemen zijn er om zelf op te lossen. En dat lukt vrijwel altijd. Kunnen we er niet bovenover of onderdoor, dan gaan we er dwars doorheen!
Deze werkwijze was voor mij echt een verademing, gewend als ik was geraakt in het kerkenwerk aan een stroperige besluitvormingscultuur en het moeizaam werven van vrijwilligers voor een klus. Natuurlijk is dat binnen het kerkelijk leven moeilijker, maar het is wel heel prettig om bijvoorbeeld te ervaren dat binnen een middag beslist kan worden waar je naar toe gaat als pastor en dan een half uur later je ticket in de mailbox te hebben. Dat dit niet langs ik-weet-niet-hoeveel-schijven moet. De energie van samen je schouders ergens onderzetten werkt aanstekelijk. Kerk en samenleving zouden er misschien wel eens iets meer van kunnen gebruiken in plaats van de wat tobberige mentaliteit die ons zo makkelijk in de greep krijgt.
Mondige werknemers
Ik heb mij af zitten vragen wat nu precies ten grondslag ligt aan het werkethos van de baggeraar. Even kwam in mijn hoofd de gedachte dat het misschien te maken kan hebben met de calvinistische bakermat van de Nederlandse baggerwereld (‘de mannen van Sliedrecht’), waarbij streng geloof en hard werken hand in hand gingen. Maar dat laat zich toch moeilijk rijmen met de prominente positie die ook de Belgische firma’s in de baggerwereld innemen? Die zijn tenslotte opgekomen op een rooms-katholieke voedingsbodem.
Waar komt het ‘dwars doorheen’ dan vandaan? Precies weten doe ik het natuurlijk lang nog niet zeker. Wellicht is het een combinatie van factoren. Als werkers samen een duidelijk doel voor ogen hebben, dan ga je daar met z’n allen voor. Misschien heeft het ook wel te maken met de liefde voor het vak: die is nodig, want anders houd je het niet vol om zoveel weken van huis dit werk te doen. Met een schip wordt een band opgebouwd. Maar er is natuurlijk ook een wat laag-bij-de-grondsere reden te bedenken: op een schip kun je je niet zo makkelijk verstoppen voor een klus; je kunt je niet ‘drukken’, dus je moet wel.
Door mijn hoofd speelt ook nog een andere gedachte: creativiteit als bron van arbeidsvreugde. Als jij als werknemer zelf creatief en inventief mag nadenken over de oplossing van problemen, dan stimuleert dat je betrokkenheid en inzet. Het is een oude stelregel: als je zelf verantwoordelijk bent, meer zelfstandig, pak je ook meer op. Zou de werkhouding van de waterbouwer daar dan mee te maken kunnen hebben? Worden ze benaderd als mondige werknemers, die zelf moeten nadenken? Het zou kunnen, ik ben er nog niet uit.
Geen leeuwen en beren
Maar het is iets dat mij in mijn eerste maanden als waterbouwpastor wel heeft geraakt: geen leeuwen en beren zien, maar op berenjacht gaan, ‘al moeten we er dwars doorheen’. Natuurlijk kun je dan wel eens wat te ver gaan en vergeten dat er ook grenzen zijn. Ik geloof dat de baggersector niet altijd aan dat gevaar zal ontkomen. Maar iets van die energie om door te gaan en dat improvisatievermogen zou wat mij betreft mogen overslaan op andere sectoren in onze samenleving. Wonderlijk eigenlijk dat ‘bagger’ in onze tijd zo’n negatieve klank heeft meegekregen. Ik wens onze maatschappij juist iets meer baggermentaliteit toe.
* Dit artikel verscheen eerder in Diepgang *